Terug in de tijd met natuurkenner en natuurfotograaf Han Brinkcate
Het ‘Hofweekblad’ heette toen ‘Deldens Weekblad’ Aflevering 12, 24 maart 1993
Een echte flierefluiter, ook wel lanterfanter onder onze vogels, is wel de merel of ‘gieteling’. Zo’n 100 jaar geleden zag je deze vogel nauwelijks in de nabijheid van de mens. Bij voorkeur zocht deze vogel een woonplaats in het elzen– of wilgenstruikgewas langs beken en sloten, die door de bossen kronkelden. Maar geleidelijk aan trok de merel (zie foto mannetje) dorp en stad binnen, waarschijnlijk omdat hij er vooral in het winterhalfjaar makkelijker aan voedsel kon komen. In korte tijd werd onze merel van een stugge en teruggetrokken ‘einzelganger’ een rumoerige en fijne stadsbewoner. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat hij uit zijn oorspronkelijke woongebied is verdwenen. Samen met de zanglijster, de grote lijster, de koperwiek en de kramsvogel, behoort ook de merel tot de lijsterfamilie. Toch is ‘hij’ met zijn zwarte verenpak een buitenbeentje in deze familie. Opvallend bij hem is de gele, soms oranjegele snavel die vel afsteekt. Ook rond de ogen zit een geel kringetje. Lettend op de kleur van de snavel, weten we ongeveer hoe oud de vogel is. Hoe geler de snavel -en dit kan gaan van lichtgeel over oranjegeel tot bijna rood-, hoe ouder de vogel is. Moeder merel ziet er wat dat betreft veel simpeler uit. Ze is bruin gekleurd, met lichte, bruine vlekken op de borst. Ook de snavel heeft een bleek bruine kleur. Pas uitgevlogen jongen lijken veel op haar. Pas als de jongen bijna volwassen zijn, kunnen we zien of we met een mannetje of vrouwtje van doen hebben. Het bruin van het vrouwtje en de jongen is een prima schutkleur en die komt haar uitstekend van pas tijdens het broeden en grootbrengen van de jongen. Merels treffen we vaak op de grond aan. Hier stappen ze rusteloos zoekend rond, terwijl ze met een oog schuin naar de grond loeren. Vaak wroeten ze met hun stevige snavel tussen het gras of in dode bladeren om dan plotseling een dikke worm of larve boven te halen. Ik weet niet of de ogen of hun gehoor ze helpen bij het opsporen van wormen. Twee tot drie wormen halen de merels per minuut naar boven. Zelf slikken ze de wormen gelijk door, maar als ze jongen hebben, slaan ze de wormen tegen de grond, rukken ze aan stukjes en halen ze door de droge aarde. Het laatste doen ze om de slijmerigheid weg te nemen, maar ook om de jongen wat zand of grind in de maag te geven. Dat helpt weer bij de vertering van het voedsel. Wormen vinden ze vooral in de zomer en de herfst. In de lente eten ze veel rupsen, in het late najaar zijn het vooral bessen en zaden. Nu in het voorjaar laten de mannetjes van de merel, de zanglijster en de grote lijster hun melodieuse klanken in de vroege ochtend en avond weer volop horen.
Voor meer natuur kunt u ook kijken op www.hanbrinkcatenatuurfotografie.nl, of op www.hofweekblad.nl onder de button natuur.